Vrijheid. Ze wist het nog wel. Iedereen sprak erover. Opgetogen gesprekken over hoe iedereen vrij was, in vrijheid kon leven. Opgetogen gesprekken over hoe iedereen eraan had gewerkt. Hoe ze dit hadden kunnen bereiken. Goh, wat was iedereen toch blij! Niemand kon dat van hun afpakken. Ze hadden recht om zo blij te zijn. Wie zou niet blij zijn om na zo lang gevangenschap eindelijk vrij te zijn? Maar hoe blij ze ook waren, al dat prachtige en geweldige gold niet voor iedereen. Het had ook nooit gegolden voor iedereen. De rat sloop stilletjes over het terrein wat eerst de kleine boerderij was geweest. Ze was geboren en getogen in deze dierentuin, ze kende alles zeer goed, en dat voor zo'n klein beestje! Maar toch moest ze altijd oppassen. Haar ouders waren gestorven door katten, want ze waren even buiten de dierentuin geweest. Reden genoeg voor Carys om niet naar buiten te gaan. Ze wilde niet onnodig ten prooi vallen aan zo'n stom beest als een kat. Rustig sloop ze verder door het veldje, dat zwakjes verlicht werd door de ochtendzon. Het was nog te vroeg voor andere wezens om wakker te zijn. Ze gebruikte dat in haar voordeel. Ze kon nu jagen op kikkers. Dit waren amfibieen, koudbloedige wezens. Ze moesten in de ochtendzon warmte opvangen. En omdat ze zo traag waren 's ochtends, kon ze daar handig gebruik van maken.
Voorzichtig, heel voorzichtig, sloop ze dichterbij. Ze had een kikker in het vizier. Ze sloop, en sloop, en sloop, en- Toen ze haast boven het kikkertje stond, viel een schaduw op haar. Nog voordat de kikker kon rennen greep ze het achterpootje vast. Ze nam de benen en vluchtte, zo snel ze kon, naar veiligheid. Ze vluchtte het kippenhok in, wat nabij stond. Ze rilde, kroop in een hoekje. Vlug propte ze het beestje naar binnen. Het maakte haar niks uit of hij leefde of niet, hij zou toch zo sterven. Ze hijgde, haar borst vloog op en neer. Ze kon zich door die gaten in het gaas wringen, ze kon dus nog altijd vluchten als dat beest naar binnen zou komen. Wat was het eigenlijk? Een wolf? Een uil? Ze had het niet gezien. Het ontbreken van licht was de prikkel voor haar geweest om te vluchten. Ze had niet eens gezien of het wel een echte vijand was geweest. En dat was ook wel goed. Eigenlijk mocht ze niet eens een schaduw zien. Want was het een slechtvalk geweest, dan was ze dood nog voor ze de schaduw had gezien. Opeens hoorde ze gekraak en gekreun van houten planken. In het kippenhok zelf zat hout, bedekt met hooi, gras en andere dingen. Het was dus logisch dat ze hout hoorde. Uit angst bewoog ze niet. Ze schuilde in een hoopje hooi, hier en daar lag vogelpoep. Ze hoopte dat het wezen haar niet van een stukje stront kon onderscheiden. Op dit moment was haar leven meer lief dan haar waardigheid en eer.
(Oh, faal, de volgende wordt echt langer. Ik haat deze post. Maar je kan reageren XD)